Columns

Vaak een tekort aan vrijwilligers. ‘Heus, clubliefde bestaat nog’

Die maandagochtend verscheen ome Kees niet op de club, die een paar honderd leden heeft. Tijdens het koffiedrinken was hij er niet, bij het opruimen van de kantine niet en bij het schoonmaken van de kleedkamers nog steeds niet.

Ballen die ome Kees na het weekend altijd schoonboende, lagen vies in het hok. Met modder besmeurde shirts, broeken en sokken die hij iedere maandag trouw in de wasmachine propte, lagen nog onberoerd op een hoop. Waar was toch ome Kees?

Nul komma nul
Niemand wist het. Totdat het bericht kwam dat het erelid thuis onwel was geworden, naar het ziekenhuis gebracht en nooit meer op de club zou komen. Nu hing al acht maanden in de kantine een, inmiddels verschoten, A4-tje met een schreeuw om hulp: Manusje van alles gezocht! De vacature stond ook op de website, tussen alle andere oproepen. ‘Het aantal reacties? Nul komma nul’, sipte de voorzitter desgevraagd. ‘Het wordt nog erger, want inmiddels is een andere zeer actieve vrijwilliger ook afgehaakt. De benen willen niet meer.’

Drukke baan
Het bovenstaande is kenmerkend voor de situatie bij veel regionale clubs. Steeds minder leden en ouders van jeugdleden tonen zich bereid vrijwillig een bijdrage te leveren voor de vereniging. Maar, hoe komt dat toch? En is er nog vertrouwen in “beter”? ViH maakte de voorbije maanden een rondje langs bestuurskamers en kantines. Reacties op vragen over vrijwilligerswerk waren divers, waarbij anonimiteit een vaak gestelde voorwaarde bleek.

Te gek voor woorden
‘Ik ben ruim dertig jaar lid van deze prachtige club’, aldus een goedlachse supporter van een regionale vierdeklasser in de rust van een thuiswedstrijd. ‘Mijn kind voetbalt hier ook. Vrijwilligerswerk? Mwah, ik heb een drukke baan en heb er gewoon geen ruimte voor’. Aan een tafel even verderop werd de zojuist gespeelde eerste helft geanalyseerd door drie luidruchtige mannen die zichtbaar genoten van een vers getapt biertje. ‘Vrijwilligerswerk voor de club? Nou nee, hoezo? Moet dat dan? Ik betaal toch contributie?’, wist de één stoer. Zijn maat naast hem wilde er ook wel iets over kwijt. ‘Als mijn zoon met zijn team uit moet spelen rij ik altijd, samen met nog drie vaders. Andere ouders zie ik nooit. Dat steekt wel. Eigenlijk is het ook te gek voor woorden’.

Hard lachen
Bij een regionale derdeklasser is de situatie niet veel beter, zo bleek een week later. De secretaris van de club zuchtte eens diep voor hij reageerde op de vraag of er ook bij zijn club zo’n enorme behoefte is aan “handjes”. ‘Dat kun je wel zeggen, ja. Het is soms echt treurig om te constateren dat mensen het als heel normaal beschouwen dat alles door anderen wordt gedaan. Je krijgt ook de meest idiote reacties als je om steun vraagt. Laatst nog zei iemand tegen mij, dat hij zijn huisdieren moest verzorgen en daarom geen tijd had om ook maar iets te doen voor de club. Sorry hoor, als het niet zo triest was zou ik er heel hard om moeten lachen’.

Bloemetje, schouderklop
Het is echter niet overal kommer en kwel. ‘Wij hebben gelukkig een groot bestand vrijwilligers. Mensen die met hart en ziel meewerken aan de ontwikkeling van onze geweldige vereniging’, meldde het trotse bestuurslid van een club die al jaren “aan de weg timmert” op een druilerige zondagmiddag. ‘Maar let op, dat ging en gaat niet vanzelf. Daar hebben we als bestuur jarenlang keihard voor geknokt’. Een advies voor collega-bestuurders bij andere clubs die met de handen in het haar zitten, had hij ook. ‘Nooit wanhopen, laat staan opgeven. Zorgen dat je de juiste snaar bij mensen weet te raken. Goed zijn voor vrijwilligers. Een bloemetje op zijn tijd, een feestavond, een schouderklop. Mensen willen echt wel iets doen, je moet ze alleen even porren. Heus, clubliefde bestaat nog’.